Maatje is een ontwerp van Gerald de Weerdt, bouwmeester van de reconstructie van het schip van Willem Barentsz in Harlingen, de ‘Witte Swaen’. Hij heeft een kleine versie van de bijboot daarvan ontworpen voor zijn kleinkinderen. Een publicatie daarvan in de Spiegel der Zeilvaart in 2018 was zo aansprekend dat ik de tekeningen opvroeg en de boot ook gebouwd heb (2019). Hij is gebruikt door mijn kleinzoon, te zien op dit filmpje.
Het bootje wordt/is tentoongesteld op de beurs van Traditionele Schepen in den Helder, 2018 en november 2024.
De Wabberwyn, voorheen Haewyk, is gebouwd in 1920 en is een Fryske Boerepream (nr. 32) van ca. 9 meter lang.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Een Fryske Boerepream is een platbodem die veel lijkt op een skûtsje, maar kleiner is en geen afgedekte laadruimte heeft. De praam werd in Friesland gebruikt voor het transport van goederen in de kleinste vaarten en slootjes naar afgelegen boerderijen, daar waar een skûtsje niet meer kon varen. Een uitgebreid wegennet bestond toen niet. De goederen waren onder meer levensmiddelen, melk(bussen), kleinvee, hooi, bagger en stront. Vooral de kleinere pramen van 9 meter waren geschikt voor het vervoer van hooi. In het Fries Scheepvaart Museum in Sneek is een model van een Fryske Boerepream te bezichtigen.
De Wabberwyn heeft dienst gedaan in de Haewyk, een inmiddels gedempte vaart aan het Heeger Meer, die toegang bood aan de hoeve Haewyk. De vaarten naar afgelegen boerderijen werden gedempt toen er meer wegen werden aangelegd. Met het dempen van de Haewyk is ook de Wabberwyn onder een dikke laag aarde begraven en pas decennia later weer opgegraven. Daarna heeft Wabberwyn dienst gedaan als woonbootje nabij het Heeger Meer.
In de negentiger jaren is het woonbootje door Fedde Mulder opgeknapt en in een staat teruggebracht zoals het nu is. Fedde heeft haar de naam ‘Haewyk’ gegeven naar de gelijknamige vaart en hoeve aan het Heeger Meer. Fedde verkocht de praam aan Camping en Jachthaven De Lutsmond in Balk. Daar heeft zij enkele jaren dienst gedaan in de verhuur. In 2012 is zij aangekocht door Jan de Rooij en Inge La Rivière. Zij hebben de Haewyk omgedoopt tot ‘Wabberwyn’, niet wetende van de geschiedenis van de praam en de naamkeuze door Fedde.
De Wabberwyn is een originele Fryske Boerepream. Zij draagt nummer 32 en is geregistreerd bij de Vereniging Fryske Boerepream. Deze vereniging komt voort uit de op 4 april 1996 opgerichte Stichting ‘De Fryske Boerepream’, die op 28 oktober 2002 is omgezet in een vereniging met dezelfde naam. Indien met de Wabberwyn wordt deelgenomen aan de door de vereniging georganiseerde zeilcompetitie moet de praam voldoen aan de klassevoorschriften. Indien niet met wedstrijdzeilen wordt meegevaren past zij in de recreatieklasse. Aan deze recreatieklasse kunnen alle pramen deelnemen. De enige voorwaarde is dat het een originele (geklonken) Friese Boerenpraam is. Vooralsnog worden er met de Wabberwyn geen wedstrijden gevaren binnen de Fryske Boerepream vereniging. De praam wordt wel zo veel mogelijk in originele staat behouden en onderhouden, waarbij de klassevoorschriften van de vereniging leidend zijn.
Met de Wabberwyn beleven we veel avonturen. We zeilen, jagen en (vaar)bomen en sinds enkele jaren is de Wabberwyn voorzien van 6 roeiriemen. We ontdekken met onze praam de kleinste slootjes, zolang het maar 2 meter breed en 30 cm diep is, en stilste plekjes. We varen met name in Noordwest Overijssel, Friesland, Reeuwijkse plassen en voorheen ook op de Neder-Rijn nabij onze vorige woonplaats Wijk bij Duurstede, en op tussenliggende wateren. De thuishaven van de Wabberwyn is vanaf 2019 Ronduite.
Geen leven zonder bootjes. Ik heb er een aantal gehad o.a. een traditionele houten zeilcanadees, een varend woonschip en een gemotoriseerde schippersvlet. Na een periode zonder boot, was ik al weer een paar jaar erg gecharmeerd van de punter. Een paar keer gehuurd en er ook meerdaags mee op pad geweest, maar zo’n houten boot zou ik nooit kopen, want daar heb je veel werk aan…!
Liefde maakt echter blind. Dus sinds oktober 2017 ben ik in het bezit van deze bijna traditioneel gebouwde zeepunter, ondanks eerdere uitspraken. En ik heb er veel werk aan..! Vooral door jaren achterstallig onderhoud. Ik hoop de boot ieder jaar een beetje beter te maken. En ik vind het heerlijk om te doen.
De KP81 is gebouwd door Wildeboer in Giethoorn in 1993. Naar verluid voor een eigenaar die haar in Harlingen legde om er de Waddenzee mee te bevaren. Al na een paar jaar naar Kampen gehaald, waar ze nog steeds haar thuishaven heeft.
Lengte 7,8 m, breedte: 2,2 m, diepgang 0,3 m
De zeepunter is een zeer veelzijdige boot. Misschien wel het oudste type raid-boot dat er nog in Nederland rondvaart. Op veel manieren voort te bewegen en groot genoeg om met 4 volwassenen onder de dektent te overnachten. Heel robuust, eenvoudig van opzet, functioneel, makkelijk alleen te varen en ook prima met het hele gezin.
In het augustusnummer 2013 van het maandblad Zeilen las ik een artikel over een vleugelzeil ontwikkeld door Ilan Gonen onder de naam Omer Wingsail. Dit vond ik dermate interessant, dat ik mij verder verdiepte in dit type zeil, te beginnen op de website www.omerwingsail.com
Daarna diverse constructies bedacht om het door Gonen geconstrueerde zeil te vertalen naar een handzaam formaat geschikt voor een kleine boot. Dit heeft geresulteerd tot het uitrusten van een GWS Schouw met het prototype van een in dacron doek uitgevoerd vleugelzeil. Het bootje kreeg de naam Flerk.
Hoog rendement: volgens Ilan Gonen presteert een vleugelzeil met 70% van het oppervlak aan de wind en halve wind hetzelfde als een normaal Bermuda tuig. Dit heeft tot gevolg dat er een gebrek is aan vierkante meters doek op een voordewindse koers hetgeen Gonen oplost door het hijsen van een genakker. Bij het vleugelzeil op de GWS ws* heb ik het voordewindse zeiloppervlak kunnen uitbreiden door het toepassen van 2 gieken die het voor de vleugelvorm noodzakelijke dubbele doek kunnen uitvouwen. Ook de A vormige mast van het Omer wingsail heb ik niet overgenomen. De gekozen uitvoering met enkele mast en draaibare ribben in de “neus” van de vleugel is volgens mij goedkoper, efficiënter en gemakkelijker te bedienen. Bovendien biedt deze constructie nog het voordeel dat er een twist in de neus kan worden getrimd.
Gemakkelijke bediening: de bediening van het vleugelzeil t.o.v. een standaardzeil is een stuk eenvoudiger. Kenmerkende voordelen: Het gehele tuig wordt gehesen met één val. Het omvormen van het zeilprofiel van bijv. bakboord naar stuurboord gaat door het losgooien van de bakboords- en met weinig kracht aantrekken van de stuurboords bedieningslijn voor de stand van de “neus”. Het gehele tuig is vrij draaibaar rond de mast. Daardoor is het erg gemakkelijk de windvang te verminderen en het zeil met alle windrichtingen te kunnen hijsen, strijken en reven. Enig nadeel geven de noodzakelijke diagonale zeillatten in de top van het zeil, die bij het opbergen van het zeil steeds uitgenomen moeten worden.
Lage kosten: de kosten zijn laag gehouden door het toepassen van gewone materialen zoals dacron, PVC, multiplex en roestvrij staal AISI 304. Bovendien ben ik gesponsord door UK – De Vries Sails en Jaring v.d. Veen heeft het houtwerk voor zijn rekening genomen. Zowel de Vries Sails als Jaring v.d. Veen hebben hun bijdrage geleverd in het proces van tekentafel tot praktijk.
Het vleugelzeil in de praktijk: de eerste proefvaarten van de tweede week in september 2016 zijn bijzonder geslaagd. Naar mijn mening presteert het tuig bij alle windrichtingen en windsoorten zeer goed en van loef- of lijgierigheid is niets te bespeuren. De beperkingen qua rompvorm en gewicht van de GWS schouw in acht nemende, had ik het gevoel te beschikken over een snel en gemakkelijk te bedienen zeilbootje. (Redactie: de Flerk was inderdaad onverslaanbaar voor de wind!)
De bouwer is vermoedelijk van Waveren uit De Lier geweest en ze zal ergens tussen 1920 en 1930 gebouwd zijn. Toen werden nieuwe westlanders al niet meer van hout, maar van ijzer gemaakt, maar nog wel met behoud van de oorspronkelijke vormen.
De Westlanders waren specifiek voor het gebruik in het Westland, maar door hun geringe diepgang, kruiphoogte en breedte ook populair voor het varen rond en in de polders van Zuid-Holland.
De toevoeging drieling slaat waarschijnlijk op het laadvermogen, dat is ongeveer 3/4 van een standaard westlander schuit. De drieling is niet opgeboeid, waardoor het schip lichter is en in nog ondieper water kan komen. Veel drielingen waren dan ook in bezit van de tuinders om hun waren van de tuin naar de veiling te brengen. En dat gebeurde heel lang zonder motor! Maar of de bemanning destijds het natuurlijk varen altijd een warm hart toedroeg, betwijfel ik.
Omdat het schip zo laag is, hebben we zeilend al heel gauw het water op het dek staan. Voordeel van de lage en grote dekken is dat het schip makkelijk te hanteren is. Je kan bijna overal goed staan en je hebt ook de ruimte. Voor het overnachten zijn we aangewezen op het ruim. Conform de Westlander traditie is het ruim opgehoogd met houten schotten de “hoge last” Dit vanwege de mogelijkheid een lichte en kwetsbare maar volumineuze lading toch onder de luiken te kunnen vervoeren. De hoge last is gedekt met luiken en een kleed en daaronder kan je goed kamperen, zij het dat de hoogte zeer beperkt is: net voldoende om op de vlonders te kunnen zitten. Met een eenvoudige kampeeruitrusting er in vinden wij, dat we de meest optimale binnenwater platbodem hebben, die er bestaat.
Er staat een echte tuindersmotor in: een ca. 50 jaar oude, 1 cilinder, hand gestarte, luchtgekoelde, diesel , die dusdanig veel lawaai en trillingen maakt dat we bij voorkeur natuurlijk varen, vooral zeilen.
Met de Marie hebben we meerdere keren meegedaan aan de Turfrace (Warmond Vinkeveen v.v.) en de Midden Delfland race (Schipluiden) waarbij er alleen gezeild of met spierkracht voortbewogen mag worden. Van deze wedstrijden heb ik heel veel geleerd over het schipperen met een dergelijk schip. De Dorestad raid lijkt me daarom de perfecte entourage om de oude schipperskunst verder te leren verstaan.
De GEERTJE is een Fries boatsje gebouwd in 1928 in Veenwoudsterwal. Tineke en Sybren doen ook wel eens in de Geertje met een evenement mee. Zeilen gaat niet supersnel maar je kunt er wel met twee paar riemen in roeien.
Sybren heeft erin leren zeilen en zijn vader ook al, die kreeg het boatsje op zijn zestiende in 1936. Sindsdien hebben er al vele generatie neefjes en nichtjes ook mee leren zeilen en roeien. Met een fok, grootzeil en twee zwaarden heb je alles wat ook op een grote boot thuis hoort maar dan op kindermaat. Omdat het spriettuigje nogal aan de kleine kant is kan de Geertje alle stormen aan.
Dit bootje is een zgn. ‘Wyldsjitter’ (wildschieter) voor de ganzen- of eendenjacht. Samen met zijn vrouw en soms een andere opstapper roeide Willem in drie maanden van Sneek, via de Maas, Saonne en Rhone naar de Middellandse zee. De 177e lezing van hem hierover was op de goed bezochte winterbijeenkomst van februari 2013 van de Stichting Natuurlijk Varen. Zie verslag en zijn complete logboek onder ‘Geschiedenis‘. Hieronder het verhaal over de boot:
De wyldsjitter (Wildschieter) is een eikenhouten Fries jachtbootje. Het vlak is plat en de zijkanten bestaan uit twee brede planken, die overnaads tegen elkaar liggen. Op dwarsdoorsnede lijkt het op een schouw, maar naar voren en achteren loopt het rond uit zoals bij een tjotter. Het bevat een vaste roeibank met een uitsparing waar een steekmastje in gezet kan worden, waaraan een sprietzeiltje gehesen kan worden. Om verlijeren te voorkomen is er een zwaard, dat aan de lijzijde gehangen wordt. Dit betekent, dat het omgehangen wordt, als men door de wind gaat. In de boeg zit links en rechts een gleuf, waar een ganzenroer in gelegd kan worden, dat gebruikt werd voor de eenden- of ganzenjacht. Achterin is plaats voor een los bankje voor een tweede roeier. Met ruime wind werd gezeild, in andere gevallen geroeid. De diepgang is ongeveer tien centimeter. Het is dus zeer geschikt voor ondiep water en kan bovendien gemakkelijk over dammen gesleept worden. Ons bootje is drie meter en vijf en zeventig centimeter lang en een meter en twintig centimeter breed. Het komt ongeveer twintig centimeter boven het wateroppervlak uit. Voor de roeibank stuwen we het grootste deel van onze bagage. Het is overdekt door een zeiltje. Achterin bevindt zich het zogenaamde huisje, een overdekt gedeelte met een afschuifbaar deksel, waarin ook nog wat spullen gestouwd kunnen worden. Voor de liefhebber: in het Fries scheepvaartmuseum te Sneek is een wyldsjitter te bezichtigen voorzien van ganzenroer en lokeenden.
De Harp is een Scheehouten wherry, ca 100 jaar oud (bouwjaar 1906?). Hij deed mee met de Dorestad Raid 2005 en 2007.
Oorspronkelijk deden scheehouten wherries op de Thames dienst als watertaxi en ze fungeerden later als vrijetijdsboot voor gegoede burgerij (1880-1935). Er zijn nu zo’n 50 scheehouten wherries in Nederland, en daarvan zijn een paar in een museum. De rest is in meer of mindere mate in de vaart, zij het in het verborgene. Ze blijven bijna als nieuw met wat goede zorg, niet te harde lak en een plekje op de wal waar de luchtvochtigheid tussen de 60 en 80 procent is, bij voorkeur een rietgedekte niet verwarmde kapschuur, uit de zon op een trailer.
De vereniging “Het Zeilend Scheehout” bewaart oude rompen en inventaris, ondersteunt restauraties, en verbindt eigenaren met informatieve bijeenkomsten en documentatie, leuke tochten en andere activiteiten.